leuk

Wilskracht. De eerste dag, Ja! Makkie! Als het nog nieuw is, net uitgepakt, dan is het nog leuk. Dan overheerst het “yes, we can!”.
Ik wil mij nog wel eens zien over 30 dagen, of 100.

Gewandeld, wel 13 kilometer! En weer buikspieroefeningen. En geen twitter. Knap hè?

Wat zei je? Ik zou een lijstje maken met dingen waar ik plezier in had?

Ja, maar ik moet nog voorbereiden voor mijn lezing zaterdag, en wandelen is leuk, toch?

Wacht! Ik heb meer gedaan, ik heb een griepprik gehaald.

Oja,

het moest leuk zijn.

Ik was trots op mijn lange wandeling, en bloemen gestuurd naar Puck van LINDA TV om haar te bedanken voor de samenwerking. Dat was leuk.

O, wacht, ik snap hem al. Dat is allemaal voldoening omdat ik iets goeds gedaan heb.

Oké, ik zoek wel iets dat volslagen nutteloos is, en waar ik plezier aan beleef.

Na zaterdag, goed?

Wacht, na zondag, dan moet ik de KOZP’ers steunen bij de Sint optocht in Den Bosch.

O, en dan maandag eerst nog een gesprek op een school, waar ik vrijwilligerswerk ga doen.

Ja . . . ik zie wat je bedoelt . . .

Woorden

Grijs, vlakte, woestenij, loden luchten, leegte, kaal, leisteen, keileem, steppe, mist, uitzichtloos, vlakte, styx, tunnel, dode moerassen, vlakte van Mordor.

Mooie woorden gaan me niet redden. Niet als ik ze gebruik om mijn gevoel te vangen en in te lijsten.

Maar woorden zijn mijn mijn gave, en ik kan daar mijn ambacht van maken.

Dat ambacht kan me redden.

Als een goudsmid, die meer geniet van het maken, dan van het resultaat.

Hierboven staan slechts grondstoffen. En de meeste daarvan kan ik niet eens gebruiken. Want het zijn clichés. Clichés mogen dan waar zijn, ze roepen de diepe waarheid in ons niet wakker. Clichés roepen slechts de plaatsvervangers van onze gevoelens aan. De oja-die-ken-ik-ook, die we klaar hebben liggen op de plank, onder handbereik, zodat we niet dieper hoeven te tasten. En we denken het te begrijpen, aan te voelen, zelfs. 

Maar het is natuurlijk een beetje als koken uit een pakje.

En dat is niet wat ik hier wil doen. Ik wil vers. Ik wil woorden die je bij de strot grijpen. Zoals het leven mij bij de strot grijpt, als ik iets voel dat ik al dacht te kennen.

Want die leegte, die is niet grijs. Grijs is een kleur. De leegte is afwezigheid van kleur. En hij woekert, de leegte. Al mijn piketpaaltjes, met hun kleurrijke vlaggetjes, zijn door een onzichtbare hand weggerukt. En daar sta ik. Ik heb, na zeven keer om mijn as te hebben gedraaid, mijn blinddoek afgenomen, en ik heb geen enkel houvast. Misselijk en onzeker zet ik mijn eerste stappen.

 

omslagpunt?

Misschien is het tijd voor een keerpunt. Stoppen met somberen. Nieuwe gewoontes.

Bijvoorbeeld een lijstje maken met alle dingen die me vreugde brengen, en die niet gebaseerd zijn op een applaus.

Dit voelt als een nieuw houvast. Maar dat is nu net het probleem. Ik vertrouw mezelf niet meer. Is dit misschien gewoon een nieuw vermijdingsdingetje? Het voelt bedacht, en als ik er aan begin is dat vanuit wilskracht, en niet vanuit gevoel.

Maar mijn gevoel, daar heb ik nu niet zo vreselijk veel aan. Mijn gevoel is vooral heel veel blèh!

Misschien is het juist goed om met wilskracht mezelf uit die blèh-put te trekken.

In deze zin staat nu al voor de vierde keer misschien.

Maar beter dan misschien heb ik niet. Misschien zijn al die misschiens wel de riemen waar ik mee miet roeien.

 

Blijven schrijven

Blijven schrijven
elke dag
wat er is
in het nu
zodat ik later weer zal weten hoe het was.
Maar wat is het moeilijk
nu mijn leven op pauze staat.
IK heb het losgelaten
maar het laat mij niet los.
Betekenis willen hebben
of op zijn minst bouwen aan
iets dat betekenis zal hebben.
Dat was mijn manier
om mijn plaats op deze wereld te kopen.
Mijn manier
om mijn pijn niet te hoeven voelen.
Mijn motivatie om te leven, mijn motor.
Zonder motor
rond te moeten dobberen.
Wel milieuvriendelijk natuurlijk.
Maar geef me dan tenminste riemen.
Hoe moet ik roeien
met de riemen die ik niet heb?

een gemeenschap

Nog zo’n thema dat terug komt.

Dit blog schreef ik ruim vijf jaar geleden.

http://jacobjanvoerman.nl/social-media-is-nog-helemaal-geen-schering-en-inslag/

Ik ben vrijwilligerswerk gaan doen. Ik was drie jaar lang een wandelmaatje van iemand met een verstandelijke beperking. En toen vond ik werk dat me volledig opslokte. En nu dat werk me weer heeft uitgespuugd, ben ik hier weer terug.

Ik mis een real-life gemeenschap. Mijn gemeenschap vind ik op twitter, en intussen heb ik veel mooie mensen ook echt ontmoet. Maar ze wonen zo ver weg.

Ik was vandaag in een moskee. En daar zag ik een gemeenschap. Ik kreeg heimwee naar iets dat ik nooit gekend heb.

Dát is waar ik behoefte aan heb. Betekenisvol kunnen zijn in een gemeenschap. Een plaats waar verschillende initiatieven samenkomen.

Mijn eerste stap is om te zien of ik, arbeidstherapeutisch, iets op een school kan doen. De afspraak is er al.

 Ik mag gaan vertrouwen op God.  Dat ik mijn pek wel vind, of beter, de plek mij.

Omdat ik eerst mag herstellen. Stoppen met jagen naar erkenning. De erkenning in mezelf vinden. Want ik weet, ik kan pas echt een bijdrage leveren als ik daarmee niet tegelijkertijd mijn erkenning koop.

Ik streel mij

Ik kan natuurlijk schrijven over de Human Library. Maar dat wordt dan net zo’n blog als gisteren. Over me geen raad weten in een ruimte met heel veel mensen. Het lastig vinden om iedereen een hand te geven en een naam te horen (en als ik geluk heb ook te verstaan), die ik toch weer vergeet. Zodat ik me daar weer schuldig over kan voelen. Ik besef nu ook dat ik het niet fijn vind als mensen mijn schouder pakken als ze achter me staan omdat ik ze niet hoor. Ik voel nu pas mijn eigen ruimte.

Daar schrijf ik dus niet over.

Nou, ja, ik wil nog wel even kwijt dat ik hele dierbare gesprekken had met mijn ‘lezers’.

Ik schrijf over de terugweg, in de trein.

Moe. 
Alleen, en door de overprikkeling, daar hevig verdriet over.

Ik merk dat ik mijn benen aai. Ik ben dol op panty’s en leggings. Ze voelen zo lekker aan mijn benen. Van binnen en van buiten. Mijn benen voelen glad aan. Ik streel en aai heel zachtjes, en ik beeld me in dat ik een ander ben die mij aait.

Mijn lichaam verlangt zo naar lichaam.

Ik pakte mijn telefoon, en schreef, vlak voordat de batterij op was, het volgende.

Ik wil dat je mijn benen aait

Mijn benen zijn oke

Mijn durf ik sexy te noemen

Blijf met je aandacht even bij mijn benen

Zodat het sexy voelen

Bezit van me kan nemen

Ga dan voorzichtig omhoog

Langs mijn billen

Mijn dijen zijn niet rond

Schrik niet van mijn hormoonpleister

En dan mijn buik

Die is wel rond

Te rond

Ik wil dat je die met beide handen aait

En heel teder met je mond beroert

Ik hoop dat je kleine handen hebt

Dan zijn mijn borsten 

Mooi rond rechtop

Net genoeg voor je palmen

En dan kussen we

En mag je heel voorzichtig in mijn kruis tasten

Voorbij mijn penis mag je mijn perineum 

Masseren met je vingers

Daar waar ooit mijn vagina zal zijn

Voorzichtig, want een erectie betekent

Direct het einde.

Ik hoef niet klaar te komen

Wil het niet eens

Ik wil je lichaam voelen

En dat jij mijn lichaam voelt

 

Ik ga zo weer alleen naar bed.

 

Naschrift:

In bed praat ik tegen mezelf.

Je leert je lichaam kennen lieverd, heel langzaamaan. Vandaag voelde je voor het eerst je grenzen. Je voelde hoe ongewenst contact niet oké is. En hoe mooi dat je dan aan het eind van die dag voelt, dat je wel contact wenst. Onder jouw voorwaarden. Het is niet voor niets dat je zo sturend beschrijft hoe je het wil. Je beseft dat je naast verlangen ook bang bent. Je beseft dat de  ‘jij’ heel voorzichtig met je moet zijn, wil je ooit van sex kunnen genieten. Ik gun je die ‘jij’, lieverd.


 

Nog een naschrift:

Dat handen op mijn schouders leggen, omdat ik mensen achter mij niet hoor, en mensen me wilden aanspreken, dat gebeurde wel vijf keer binnen een half uur. Het voelde heel erg niet fijn. Maar nu, twee dagen later, bedenk ik me, dat de reden dat ik daar nu pas last van heb, misschien helemaal niet is omdat ik het vroeger makkelijker negeerde. 
Misschien is het wel omdat ik vroeger ‘een man’ was. Ik vermoed dat vrouwen eerder ongewenst aangeraakt worden, ook bij zoiets ‘onschuldigs’  als hand op schouder (er waren ook vrouwen die het deden, maar zouden die dat net zo makkelijk bij een man doen?)

Irritaties en prikkels

Ik was eergisteren bij de verjaardag van Savannah Bay. Ik schreef daar gisteren al een blog over. Hoe mooi het was. Mijn blog van vandaag gaat over het uur dat er aan vooraf ging. Het gaat over ergernissen die er nooit mochten zijn van mezelf. Dingen die ik net zo ver weg stopte als mijn vrouw zijn. En als ze naar boven piepten, zorgden ze voor een flinke portie zelfhaat.

Dit is hoe mijn hoofd werkt, en dit is wat ik niemand ooit wilde laten weten.

Eke afspraak die ik maak, die niet in mijn routine zit, drukt, hoe gaaf ook, altijd al dagen van te voren op me. Ik moet ergens op tijd zijn. En hoe ingewikkelder dat ergens is, hoe meer druk.

Ik moest in Tivoli zijn. Dat betekent trein. Dat betekent bus. Of lopen, want ik moet van mezelf 10.000 passen per dag, en naar Arnhem lopen is 10.000 passen. Maar dan raak ik bezweet. Dus die 10.000 passen moet daarvoor. En dan nog ruimte voor douchen en aankleden.

Zo probeer ik een tijdschema te maken, en het voelt alsof die ene avond in Tivoli een hele dag in beslag neemt. En deel van de volgende, want bijkomen.

Ik ging extra vroeg, want daluren, en geen kopzorgen over tijd. Ik had mijn 10.000 passen overgeslagen en deed een poging om daar al grachtenwandelend nog een stuk van in te halen. Ik kwam tot 8000. En dan is het bijna 19.30, de tijd dat de zaal open gaat.

In feite is het nog geen zeven uur, maar in mijn hoofd is dat bijna 19.30. Tot die tijd heb ik toch geen rust meer. Ik doe nog een half rondje en loop naar Tivoli. Daar aangekomen is het maar goed dat ik zo vroeg ben. Ik moet naar de WC, en dat betekent tegenwoordig een wachtrij. Ik heb nog een piemel, die zou ik kunnen gebruiken. Vreemde blikken deren mij niet meer, maar staand plassen vertik ik.

Als ik klaar ben, even lippen bijgewerkt, staat er al een rij. Goed dat ik zo vroeg ben. En niet veel te vroeg. Over 10 minuten gaat de zaal open. 

Ik kan niet tegen drukke mensenmassa’s. Dat feit begin ik nu pas te erkennen. Ik vond dat ik dat wel kon, maar ik had nooit door hoeveel energie het me kostte. Nu ben ik me daar pijnlijk van bewust. Nog 8 minuten. Ik wil dat die voorbij zijn, want ik wil weten hoe de zaal er uit ziet, en of ik een goede plek kan bemachtigen. Ik wil ook weten hoe de akoestiek is. Ik hoor slecht, en de juiste plek en akoestiek kunnen mijn avond maken of breken. Nog 3 minuten en dan weet ik het.

Het is 19.30, het meisje met de scanner lacht vriendelijk, maar laat ons niet door lopen. Ze heeft via haar oortjes kennelijk te horen gekregen dat nog niet alles klaar is.

Het is 19.35. Het meisje lacht nog steeds vriendelijk, in plaats van via haar oortjes te vragen of ze ons nu eindelijk door mag laten. En intussen ben ik boos. Ik kan op tijd zijn, dan kunnen zij dat ook? Zeg dan niet dat de deuren open gaan om 19.30. En nu ben ik boos op mezelf dat ik om zoiets onbenulligs boos word. 

Het is 19.38. De tijd kruipt voorbij. Geen enkel teken dat we door kunnen. Ik begin mezelf te haten dat ik zo’n zeikerd ben, maar mijn energie is op. Ik trek de drukte niet meer, ik trek de onzekerheid over de zaal niet meer. En als de hele avond uitloopt, haal ik dan de laatste trein nog?

Het is 19.40. Niets. Helemaal niets. Geen uitleg, geen sorry. Niets.

Het is 19.43. Eindelijk, we mogen door. En nu blijken we nog duizenden treden te moeten gaan, want het is in Cloud Nine. Een toepasselijke naam voor een zaal helemaal bovenin Tivoli. Ik loop hard, want ik moet behalve een goede stoel ook nog tijd maken om de accu’s van mijn cocheair implantaten te wisselen. Maar gelukkig. Ik heb mijn pek. Tweede rij, en midden voor. Goed zicht op alle gezichten. Ik kan niet spraakafzien, en toch heb ik gezichten nodig om te kunnen verstaan.

En al die tijd denk ik: “Moest je hier nu zo moeilijk over doen?”

Maar intussen is mijn energie op, nog voordat het begint. Maar ook daar ben ik meester in. Ik kan mijn moeheid uitstellen. Ik heb een geweldige avond gehad. Zelfs de thuisreis red ik, mét zorgen of ik de laatste bus wel haal, met in mijn achterhoofd nog: dat worden dan in ieder geval wel mijn 10.000 stappen voor morgen als ik die mis. En thuis zit ik nog 1,5 uur wakker te zijn op de bank, omdat ik niet kan slapen. De volgende dag doe ik, behalve boodschappen, helemaal niets. Ook mijn 10,000 stappen niet. 

Dat was gisteren. Ook vandaag doe ik weinig. Ik schrijf dit blog, herschrijf een hoofdstuk uit mijn boek, maak de lasagne die ik gisteren wilde maken, en doe een kleine wandeling, geen 10.000 stappen (ja, dat zit me dwars). Ik zeg tegen mezelf, dit mag, je zit niet voor niets in de ziektewet. Maar wat vind ik het lastig om dat ook zo te voelen.

Mijn gave hoofd, heeft ook zo haar beperkingen. En die wil ik eindelijk hun ruimte geven. Ik wil ze niet meer onder het tapijt schoffelen. Ik wil me er niet meer voor schamen. Misschien kan ik er mee leren omgaan, maar om dat te kunnen doen, moet ik ze er eerst laten zijn, in hun volle glorie.

 

 

 

Savannah Bay

Ik was gisteren bij de verjaardag van Savannah Bay, de (vrouwen)boekwinkel in Utrecht. Helemaal bovenin Tivoli. Ik kwam voor Ali Smith, maar ik kreeg veel meer. Wat een prachtige groep mensen is die Savanah Bay. Ik werd geraakt, ik voelde warmte.

Maar ook verdriet.

Over wat ik miste.

Dit staat er in mijn manuscript:

Als ik wist dat ik een jonge vrouw was, was ik in Wageningen minder onzichtbaar geweest, had ik me als jonge studente wel een houding kunnen geven. Ik besef nu dat ik helemaal geen genderidentiteit had. Ik voelde me als man mislukt, en ik durfde in mijn eerste jaren niet gender non-conform te zijn.

En ik had mee kunnen doen met vrouwenpraatgroepen. Ik was jaloers,ik wist dat er in die groepen gepraat werd over zaken die er toe deden. Het persoonlijke is politiek, sprak me heel erg aan. Niet dat abstracte gezemel, en gekijkhebbers die je moest tolereren als er mannen bij waren, maar ruimte voor persoonlijke ervaringen, kunnen zeggen wat je voelt, zonder dat met argumenten te hoeven staven, omdat een gevoel legitiem is, en er mag zijn. Een verademing, leek me het. Ik liet me toen al mansplainen, ik viel stil als ik moest verantwoorden wat ik voelde. Ik voelde dat er in vrouwenpraatgroepen wel ruimte was, maar ik hield de jaloezie voor me. Ik snapte waarom ze er geen mannen bij wilden, en ik wist dat een ‘maar ik ben anders’ niet geaccepteerd zou worden, terecht! Ik voelde toen al dat een ‘not all men’ niet oké was. Het mocht voor mij dan wel anders voelen, maar ik was toch man, met een andere socialisatie. Alleen al mijn aanwezigheid, hoe voorzichtig ook, zou een blokkade vormen voor de echte gesprekken.

Heel voorzichtig besefte ik hier hoe mijn buitenkant niet klopte met mijn binnenkant, maar nog steeds overheerste het “gedane zaken nemen geen keer”. Dit is nu eenmaal waarmee ik geboren was. Nog steeds had ik amper iets gehoord van transgenders. Het was 1980.

Met een soort terugwerkende kracht voelde ik gisteren wat ik in mijn studententijd gemist had. En zoals altijd heeft mijn geluk de rouwrand van gemis.

Maar het is nooit te laat voor mooie dingen. Er werd een oproep gedaan, voor meedoeners, meedenkers. Ik heb me aangemeld, heel bescheiden, omdat ik op dit moment niet weet wat ik kan. En ik wil mezelf behoeden.

Heel mijn leven was het mijn copingmechanisme om mezelf in mooie banen en projecten te storten. Alsof ik zonder dat geen bestaansrecht had. Ik moest nuttig zijn, anders moest ik mijn kaartje voor deze wereld weer inleveren.

Dat is niet hoe ik verder wil. Ik meld me nu zonder verwachtingen aan. Omdat ik er zo vreselijk achter sta, wat ze doen en wie ze zijn, daar bij Savannah Bay. Omdat ik daar eindelijk, eindelijk ook bij wil horen. Op wat voor manier dan ook. Ik hoef niet meer nuttig te zijn, ik wíl het graag. En dan mag het ook heel klein.

 

PS
Aan de hand van de lezing van Arthur Japin herschreef ik het eerste hoofdstuk van mijn manuscript. 
Hier staat het.

 

Mijn interne therapeut

Ik noem haar vanaf nu mijn interne therapeut, dat stuk in mij dat de dingen weet die ik nog niet kan voelen. Anders dan mijn interne fan, geeft zij wél advies. Ik kan dus nu ook gesprekken met haar voeren. Handig, met die wachtlijsten.

Ik: Ha, ik zit ergens mee. Iets wat ik hier niet uit kan leggen, want het gaat er juist over wat ik hier en in andere media wel en niet kan delen. Ik moet een knoop doorhakken, en dat wil ik op een goed manier doen, vanuit mijn eigen waarden. Maar mijn eigen waarden conflicteren hevig. Ik kan net zoveel goede redenen verzinnen voor beide kanten. Allemaal vanuit mijn waarden. Ik zit nu compleet vast, en weet echt niet meer wat ik moet kiezen. Misschien is dit mijn autisme wel.

IT: Dat wil je graag hè? Dat het autisme is.

Ik: Ja, want dan is het tenminste niet mijn schuld dat ik het niet kan.

IT: Ach lieverd, dat zit je dwars. Dat is nog steeds jouw pijn, dat je het altijd beter had moeten doen. Dat je nooit voldoet. En met de diagnose autisme wil je heel graag die zwaarte van die schuld afleggen.
Wat nu als ik je zeg dat je daar die diagnose niet voor nodig hebt. Dat het niet uit maakt hoe het ontstaan is, maar dat het nu gewoon een feit is dat jij dit nu niet kan? Niet omdat je niet genoeg je best gedaan hebt om het te leren, maar gewoon omdat je daar niet aan toe kwam? Omdat het nooit veilig genoeg was om dit te leren?

Ik: Maar het maakt toch wél uit? Met autisme, kán ik het ook niet leren. Ook niet nu.

IT: Je kón het niet leren. Punt. Laat die nu eerst eens binnen komen.  

Ik:   . . . 

IT: Neem je tijd. Lees dit later nog maar eens terug. En of je nu autisme hebt of niet. Je kunt wél leren hoe je hier mee om wil gaan. Nu pas voel je hoe diep het zit, en misschien moet je nog wel dieper. En vanaf nu kun je gaan leren. Kleine stapjes, weet je wel? En als je dan plotseling geconfronteerd wordt met een hele moeilijke, die veel te groot is voor wat jij nu aan kunt, zoals deze, mag je dan jezelf toe staan, daar fouten in te maken? Welke beslissing je ook neemt?

Ik: . . . 

IT: Wees héél, héél erg lief voor jezelf. Laat je knuffelen door je interne fan.