Licht (2)

Sommige mensen geven licht.

Ze stralen gratis blijheid uit, voor wie het nodig heeft. Ik had het nodig (zie blog van gisteren)

Dank je Ikram van Sauna Oase. Je doet die naam eer aan.

Sowieso is de sauna voor mij de ideale plek om mezelf weer te voelen. Geen enkele meditatie of geleide fantasie krijgt voor elkaar wat de sauna kan. Ik leer houden van mijn lijf.

En dankzij Ikram kwam ik ook weer thuis in mijn hoofd. Zij maakt, zoals altijd, mijn sauna dag compleet. Ik kon gewoon niet droevig blijven.

Dat is één van de mooiste dingen van mijn transitie. Dat ik van dit soort mooie ontmoetingen heb. Vroeger vond ik mezelf niet van waarde genoeg, om me dringen (zo voelde dat)

Deze bui duurde iets langer dan de 24 uur die ik dacht te moeten gaan. Maar dankzij mijn kinderen, mijn vriendinnen, en dit soort ontmoetingen komt het steeds weer goed.

Ik red het wel, dit jaar, ploegen door mijn ‘wasteland’ (voor de liefhebbers, dat is een verwijzing naar T.S. Elliot én Stephen King).

November 2020 wil ik er klaar mee zijn, dan klopt mijn binnenkant eindelijk. Fijn als van binnen alles ook weer klopt.

 

 

Licht

 

Het licht komt van beneden

het schijnt nog even

in glimmend natte straten

voor haar die zo gelaten

klaar is met het leven

uitgestreden 

 

Mijn monster

Hoe is het mogelijk dat mij monster steeds weer terug keert? Hij schreeuwt me tegen de vlakte : “Je bent niks waard! Alleen al het feit dat ik je omver kan blazen bewijst genoeg! Je raakt me nooit meer kwijt, en je kunt ook nooit van me winnen. Al die keren dat je weer overeind kwam, zijn niets vergeleken met het feit dat je nu weer ligt.”

En ik weet dat deze gedachten niet waar zijn. Maar op dit moment ben ik zo machteloos dat ik daar niets aan heb. Als dat zo is, dan bewijst het alleen maar wat voor sukkel ik ben om er in te geloven. Het bewijst dat ik niet sterk genoeg ben om het van me af te schudden. Als mijn monster niet echt is, dan ben ik nóg waardelozer als ik me door hem zo makkelijk laat vloeren.

En om hup vragen kan ik niet, want ik ben de hulp niet waard.

Het gaat weer over, ik weet het. Nooit langer dan een dag, duurt het. Maar dat betekent dat ik nog 23 uur te gaan heb, in deze donkerte. Uren die nu niet de moeite waard lijken. 

Dit ben ik ook, mijn inktzwarte ik.

En weet je, iets in mij wil helemaal niet dat het nog over gaat, dit. Niet weer de hoop die zo vreselijk hard de grond wordt ingeslagen. Liever dit, en dan langzaam wegkwijnen. God, wat ben ik pathetisch! Ik kan hier niet eens meer een hoopvol gedicht uit brouwen.

Maar dit ben ik ook, mijn inktzwarte, pathetische ik.

En ik ben zo egocentrisch als maar kan. Ik met al mijn privileges. Als ik nu nog iets had waar ik echt over kon klagen. Mijn bedje was gespreid. Ik had alle kansen. En het enige wat ik er mee doe is zielig lopen doen.

Dit ben ik, mijn inktzwarte, pathetische, egoïstische ik.

 

Nu

Ze zijn in mineur, mijn blogposts. En dat is hoe het nu is. De vreugde komt wel weer terug, maar dit zijn de dagen van ontgoocheling. 

Ze zijn zwaar.

Ik vroeg me vanmorgen af, wat zou ik willen doen, als het niet om iets gaat dat ik straks aan anderen kan laten zien?

Ik schrok, want ik heb werkelijk geen idee.

Al vanaf de kleuterschool wil ik alleen maar iets moois maken dat thuis op de openstaande klep van mijn moeders kastje kan staan. Voor iedereen om met bewondering naar te kijken.

Zelfs wandelen en genieten van de natuur doet pijn, omdat ik het niet kan schilderen. En altijd wil ik het in woorden vangen, en slechts heel af en toe lukt dat een beetje.

Ik vermoed dat er niemand zo slecht is in het in het nu zijn dan ik. Mijn nu’s voelen zo vreselijk leeg, dat ik ze op wil vullen met mooie straksen.

Nou ja, ik kan het wel, in het nu zijn, dat zijn dan mijn huilbuien, met gelukkig af en toe een glimp dankbaarheid.

Gezien worden

Gisteren zat ik in de trein naar Amsterdam, mijn hoofd ging als een razende tekeer, en ik wilde de zinnen opschrijven, voordat ze zouden vervliegen. Dit is wat ik schreef:

Mijn weten gaat mij vooruit. Het is een weten dat dieper gaat dan kennis en snappen. Het is een weten van het hart. Ik kan daar mystiek over doen en zeggen dat mijn weten gechanneld wordt, maar het ligt veel aardser. Ik vermoed dat mijn weten voortkomt uit alle boeken (ik bedoel hier vooral fictie), die ik las, alle verhalen die ik hoorde, alle levens waar ik hele kleine stukjes van mocht delen. En ja ook de cursussen en zelfhulpboeken, ik heb inmiddels geleerd daar de zin en onzin van te onderscheiden. Dat is de kennis van mijn hart, levenservaring, als je het prozaïscher wil, of toch mijn talent om bullshit te herkennen.

Maar ook al is het een weten van het hart, het is daarmee nog geen voelen en ervaren. Alles wat ik al weet, weet mij onverwacht te vloeren. Het grijpt me bij de strot, ontneemt me mijn adem, schopt me in mijn buik, perst me uit. Ik word steevast gevloerd, en altijd voelt het alsof ik nooit meer overeind kom. En als ik daar uitgeteld lig, kan ik alleen nog maar stamelend uitbrengen : “maar ik wist dit toch al?”

Deze lente bracht mijn instorten, en met mijn instorten wist ik dat ik dingen los moest laten. Ik wist ook dat het pijn zou doen. Het resoneerde mooi met wat ik vijf jaar eerder schreef over loslaten, en ik kon er mooi over schrijven.

Nu is er alleen maar lucht en leegte. En pijn.

En later zal ik dit terug lezen en denken: “je wist nog niet half hoeveel.”

 

Die pijn was de reden dat ik naar Amsterdam ging, naar mijn psycholoog van het transgenderteam van het VUMC. De wachtlijst voor de SGGZ is nu nog 17 weken. Dus ik regelde alle zelfzorg die ik durf te regelen. Een extra afspraak met haar was daar één van.

En het was goed. Heel goed. Ze vertelde dat het niet zo vreemd was dat dit nu allemaal gebeurt. Ze vertelde ook dat ik vreselijk hard ga, in mijn ontwikkeling. En dat moest ik horen. Want het voelde alsof ik stil stond.

Een stuk lichter liep ik het ziekenhuis weer uit.

In de wachtkamer was het al gebeurd, en op straat, onderweg naar het centrum, gebeurde het weer. Ik werd herkend. Door mensen die me op twitter volgen.

Lieve God, wat kun jij heerlijke knipogen geven. Gisteren ging mijn blog over het loslaten om ooit nog ‘bekend te worden’, en vandaag word ik twee keer gezien. Ik zie het niet als teken dat ik alsnog bekendheid krijg. Ik zie het als teken dat je bij me bent, God, Universum, Allah, welke naam we je ook geven. Ik voel je.

In mijn gesprek met de psycholoog kreeg ik trouwens nog weer meer inzicht in die wens om bekend te zijn, om iets groots neer te zetten. Het draait allemaal om doen. Ik ben mijn hele leven al bezig om dingen te doen, om mijn bestaansrecht af te kopen, om liefde te krijgen. Het resultaat is natuurlijk dat ik voel dat ik die liefde krijg vanwege wat ik doe. Dat betekent dat ik nooit geleerd heb om liefde te ontvangen voor wie ik ben.

Auw…

Nee. Niet Auw! Deze auw is precies zo’n voorbeeld van weten en nog niet voelen. Deze auw gaat nog hevig langs komen, later, en dan zal ik zeggen: “Maar ik wist dit toch al?”

Loslaten

Elke musical heeft een lied waarin de hoofdpersoon haar worsteling uit zijn lijf zingt. Bombastische muziek, en dan opeens het moment van aarzeling en besef. De muziek valt plotseling stil. Korte zinnen. Haast staccato. Oké dan. Dit is het dus. Hier gaat het om. Berusting. En dan zwelt natuurlijk de muziek weer aan, nóg grootser en dramatischer dan daarvoor, om te eindigen met een daverend slotakkoord.

Daar ben ik nu, vóór dat aanzwellen dan.

De muziek is stilgevallen. En ik kan niet veel meer dan prevelen: “Oké dan”.

Loslaten. Loslaten van alles wat ik van mezelf moet. Gisteren leek me dat nog fijn. Ik huilde vele lasten van mijn schouders, de afgelopen dagen. Ik mocht eindelijk leunen.

Maar vandaag besef ik dat ik daarmee ook alle mooie plannen die ik ooit had los laat. Al die plannen hadden één ding gemeen. Ik moest iemand zijn. Ik moest een stempel zetten, ergens, ik moest gezien worden. Die vurige wens had ik al op de basisschool toen ik in de zesde klas het toneelspelen ontdekte. Ik haalde overal goede bolletjes voor (onze school had, heel modern voor die tijd, de cijfers afgeschaft), maar goede bolletjes waren geen prestaties. Dat was voldoen aan de randvoorwaarden voor mijn bestaan. Daarmee kocht ik de goodwill voor alle flaters die ik sloeg. Maar toneelspelen, dat was de enige manier waarop ik mezelf kon laten zien. Dat was de enige manier waarop ik echt iets betekende. In mijn onzichtbare bestaan koesterde ik op de achtergrond een stille wacht-maar-af. Een hoopvolle ooit. Dat ooit in al zijn verschijningsvormen was mijn reddingsboei, mijn baken, mijn reden om door te zetten als ik niet meer kon.

Ik laat nu mijn ooit los, en het laat een godsgruwelijke leegte achter.

Ik kan in mijn hoofd wel bedenken dat ik genoeg ben, maar mijn gevoel is daar nog niet.

Mijn muziek gaat niet meer bombastisch aanzwellen. Geen daverend slotakkoord. 

Mij rest alleen het “oké dan”.

Dat het dan oké is, dat kan ik nu nog niet voelen.

Schrijven is moeilijk

Ik gooi veel op de schop, in mijn boek.

Ik kreeg begin van de zomer een idee, en de hele zomer was ik daar blij mee. Maar nu moet het toch anders. Mijn boek bestaat uit losse stukken. Dat komt omdat ik mijn oude blogs als basis gebruik. Ik ben nog steeds tevreden met mijn besluit om alle nieuwe stukken ook als blog te schrijven.

Ik zou dan in een tweede deel de losse stukken aan elkaar praten. Ik zag drie thema’s. Mijn relatie met religie/spiritualiteit, mijn hoogsensitiviteit, en mijn vrouw zijn. De drie dingen die mij het meest bepaalden, en die er alle drie niet mochten zijn.

Van mijn hoogsensitiviteit heb ik inmiddels ‘neur-a-typisch’ gemaakt. Ik wilde het breder benoemen. Maar dat was een kleine aanpassing.

De grote schop die ik er in zette, was dat ik besefte dat de losse stukken, de blogs, dat dat scenes waren. En dat ze eenheid van plaats tijd en handeling nodig hadden. Dat ze op zichzelf moesten staan.

En dat mijn uitleg, dan eigenlijk een voice over zou kunnen zijn. Maar dan moeten ze niet achteraan. Dan is het een voice after.

Dus die drie thema’s ga ik nu door het boek heen weven. Een lastige klus, want mijn voice over weet al hoe het verder gaat. Waar kan ik welke informatie kwijt? Wat introduceer ik waar?

En ik heb al mijn breinkracht nodig om met al dit geschuif het overzicht te bewaren. Introducties schuif ik naar voren, en op de plek waar ik ze weg haal, kan ik ernaar verwijzen. Maar als het te lang duurt voordat de lezer daar is, heb ik hulpmiddelen nodig. Ankers, zodat de lezer een “oja!”krijgt. Dat levert, als het lukt, ook weer mooie dingen op. Ik ben erg blij met een vergelijking die ik vond. De kale berg uit Disney’s Fantasia staat nu voor mijn angst voor de grote boze buitenwereld, en komt op minstens twee plekken terug.

Maar er sluipt ook iets in wat het schrijven moeilijker maakt. Ik hoor mezelf praten, en ik ga mezelf saai vinden. “Dat had je al gezegd.” Het hoort er vast bij, maar op zo’n moment ga ik twijfelen aan mijn boek. Moet dit allemaal wel gezegd worden? Is het niet gewoon één grote ego-trip. Ik vermoed en hoop dat het een fase is. Dat het weer voorbij gaat.

Ik praat mezelf moed in en voeg in gedachten het volgende aan mijn inleiding toe:

(Oh! En ik heb een nieuwe werktitel. “Onder de radar.”)

Want dit boek is voor alle mensen die onder de radar vlogen omdat ze ergens afweken van wat als normaal werd gezien. Ik had een hele gewone jeugd, er zijn geen verschrikkelijke dingen gebeurd die een boek rechtvaardigen. En toch als je niet past, hoe klein ook, en je hebt al je vernuft nodig, om staande te blijven, dan ben je een held als dat lukt. Want als je nooit valt, krijg je ook nooit hulp. De mensen die onder de radar vlogen hebben alles alleen gedaan. Zonder begeleiding, zonder psycho-educatie, zonder de boodschap dat ze oké waren zoals ze waren, zonder begrip. 

Ik ben een held en dit boek is voor alle andere helden.

 

 

 

mijn mooie paadjes

Dat blog van gisteren, dat kan mooier.
Ik moet mijn hoofdstuk over hoogsensitiviteit in mijn boek toch nog herschrijven.

Op zijn meest kernachtigst, wordt het dit:

Of ik nu hoogsensitief ben, autistisch, of ADHD heb. Daar kom ik straks in mijn diagnose traject wel achter. Of niet. En misschien hoeft dat niet.

Belangrijkste is dat ik hartstikke neuro-a-typisch ben. Voor mijn betekent dat, dat in mijn hersenen andere paadjes zijn  aangelegd.

Het zijn vreselijk leuke kronkelpaadjes. Mijn probleem zijn niet die paadjes, die zijn gaaf! Mijn probleem is dat de paadjes niet nuttig zijn in termen van hoe het in de wereld geregeld is. Mijn paadjes zijn er om te wandelen en te genieten, niet om ergens naar toe te gaan.

Dat is waarom ik het steeds afleg tegen een wereld die van me eist dat ik de kortste weg vind om ergens te komen. Die wegen, die heb ik niet in mijn brein. Ik verdwaal onderweg. Ik kom uiteindelijk wel altijd terug met hele mooie dingen.

Maar ja, daar zat de wereld nooit op te wachten.

Dacht ik.

Maar nu ben ik op een punt dat ik niet meer wacht op waar de wereld zit te wachten. Ik kom gewoon met mijn mooie dingen. Er is altijd wel iemand die ze wil zien.

 

Iets in mij wil de diagnose ‘autisme’. Maar ik vermoed wat dat iets daar mee wil. Ze wil toestemming om af te wijken. Ze wil één woord om uit te leggen. Ze wil met terugwerkende kracht compassie voor alle gedragingen die ze wilde verstoppen. Vooral voor de gedragingen die zich net niet goed genoeg lieten verstoppen, en waarmee ze schuld en schaamte over zich afriep.

Ik wil mijn oude ik gaan koesteren. Niet alleen het kind, maar ook de puber en de volwassene. Ik wil de vrouw in mij gaan zien in mijn oude ik, en mijn gave anders-zijn. Ik heb daar heel erg veel in te halen.

Dit is het, meer niet

Dit, dit blog, deze teksten, elke dag.

Dat is het.

Dat is wat ik de wereld te bieden heb.

En mijn aanwezigheid, en daar zoek ik hier in de buurt dan wel mooi vrijwilligerswerk bij. Ik ben al in gesprek met een school. 

Maar verder, hier, mijn leven, de manier waarop ik naar dat leven kijk, en de woorden die ik daar voor kies. Dat is mijn talent. 

Het hoeft niet meer hemelbestormend groots. Dit blog is egotripperij genoeg.

Het mag gewoon hier, op deze ‘bladzijden’; het alledaagse en de bespiegelingen, want ik kan mijn hoofd niet laten stoppen met spiegelen, soms zelfs twee tegenover elkaar.

Vanaf nu, deze herfst 2019. Wat vooraf ging vat ik samen in een boek. Hoe het verder gaat zal dit blog leren.

Letterlijk mijn levenswerk.

Ik hoef niet meer te zoeken.

Dit is het.

Voor wie het lezen wil.

En hoe ik dan mijn geld verdien? Dat laat ik aan god over. Ik heb dat eerder zo gedaan, en dat werkte.

 

Boos

Ik ben boos. Ik ben onredelijk boos, en daar heb ik dan weer last van. Ik wil dat mijn boosheid gerechtvaardigd is, of op zijn minst therapeutisch, verwerkend, helend.

Maar nee, ik ben boos op mijn cochleair implantaten. Wat een fuckwoord om te schrijven, trouwens, als je boos bent. Ik vervloek ze elke dag omdat ik ze niet onder mijn steeds langere krullen krijg. Bij elke beweging vallen de magneetjes van mijn hoofd, en verstrikken de apparaten zich met hun snoertjes in mijn haren. Ik scheld ze verrot, elke dag weer. En ik ben boos op het pizzadeeg dat aan het aanrecht plakt (ik had een restje van gisteren en wilde even snel iets maken). Ik ben boos op de geitenkaas die ik wel kocht, maar die nergens meer te vinden is.

Ik wil smijten met dingen, maar mijn implantaten zijn te duur, pizzadeeg is te slap om impact te maken, en de geitenkaas is er niet.

En omdat ik me geen raad weet, schrijf ik er een blog over.

Maar dat helpt geen moer.