In een droom vastzitten, een droom die niet goed is, een droom waar ik uit moet, zo snel mogelijk, want ik voel dat er iets aan de hand is. Er is meer niet oké, het is niet alleen de droom. Ik worstel om de maalstroom stop te zetten, alle kracht heb ik ervoor nodig. Het lukt, en dan is er weer bewustzijn, kan ik de staat opmaken.
Waar ben ik? Ik lig op de vloer in de huiskamer, in mijn ooghoek zie ik de bank waar ik op weg naartoe was. Mooi, ik weet weet wat ik ging doen. Hoe kom ik hier dan? Ook dat weet ik weer. Ik had zo’n duizeling die je hebt als je te snel opstaat. Het is midden in de nacht weet ik, in bed had ik een gedicht gemaakt en omdat ik dat niet wilde vergeten was ik naar de bank gelopen waar mijn laptop ligt. Check!
En dan pas voel ik de pijn. Ai! dit is niet zomaar een val, het doet hevig pijn. Mijn oogkas klopt en een tand door de lip is een eufumisme voor de diepe snee in mijn lippen.
Eerst dat gedicht. Dat weet ik gelukkig nog.
Als dat is opgeschreven terug naar bed. En er weer uit. Aspirine en een coldpack (zelfgemaakt van een plastic zakje water ooit) op mijn wang. En dan hopen dat ik in slaap val. Niet alleen de pijn houdt me wakker, maar vooral de manier waarop ik wakker werd op de vloer. Verontrustend, maar als herinnering angstaanjagend.
Gelukkig val ik in slaap en is de pijn de volgende ochtend een beetje gezakt.
Het plasje opgedroogd bloed dat ik de volgend ochtend vind onder de stevige bureaustoel (daar ben ik dus met mijn hoofd tegenaan gevallen) is ook creepy.
Nu, een hele dag later komt de bloeduitstorting pas. Mijn wang is nog dik en mijn lip nog gespleten. Die lach waarvan mensen zeiden dat ie zo stralend is, is nu scheef.
Ik heb gisteren genoeg water gedronken en ook vandaag staat de fles water klaar. Het was ook niet zo heel slim om streng te zijn met 8/16 intermittend vasten, veel wandelen en dan slordig te zijn met genoeg water drinken.