Ik keek zomergasten. Alida Pors. Zo’n mooie vrouw! Ik voelde me op slag nietsseggend. Ik heb er een nacht van wakker gelegen, stond zelfs op om het gedicht uit mijn vorige plog aan te vullen. Want alleen maar zijn is niet een eindpunt. Het is een noodzakelijke pauze. En uit dat zijn groeit dan weer nieuw doen. Vanuit een andere energie. Ik schreef ook een nieuw begin, omdat ik jet stille lied van de kaatste regel een opzat wilde geven.
Mijn onrust van vannacht is weer gedaald. Zo gaat dat bij mij. Eerst een heel onrustig moeten, dat langzaam zakt in een mogen. Ik weet nog niet hoe, maar ik wil dus meer dan alleen klein leven.
Ik zie en voel meer dan veilig voor me is.
Ik weet beter dan het uit te spreken.
Men zegt: ik heb het mis
verbergt alles onder een deken.
En zo heb ik mijn lied, mijn vuur, in stilte gedoofd.
Mij van mijn bestaan beroofd.
In plaats van de wereld te trotseren
ging ik mijn onmacht compenseren.
Ik liet mezelf verbannen
in krampachtig mooie plannen.
Maar soms ontspan
ik dieper dan ik kan.
Er gaan verborgen poorten open
en alles wat ik op heb laten lopen
en wat al jaren in mij steekt
is als een rivier die uit zijn bedding breekt.
Mijn bange stem kijkt er geschrokken naar
en roept wanhopig: “ maar maar maar ..”
En ziet dan ook de zinloosheid
en laat los zonder veel spijt.
Een gewichtloos zweven zonder moeten
en tegelijk juist grond onder mijn voeten.
Mijn altijd aanwezige angst is er nu niet.
Er is wel onpeilbaar diep verdriet.
In plaats van al mijn honderdduizend doelen
hoef ik alleen nog maar te voelen
en te stoppen met mij verzetten
tegen wat liefde is liefde in al haar facetten.
En doorheen dit durven voelen van de pijn,
in het lange, stille, roerloos zijn,
komt ontroerd, opnieuw beroering.
Een opdracht dragende vervoering.
Niet langer om mijn bestaansrecht af te dwingen
maar om het stille lied hardop te zingen.